
Jurisprudentie
AT0560
Datum uitspraak2005-03-16
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405174/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-03-16
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405174/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 18 november 2003 heeft de gemeenteraad van Beuningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2003, het bestemmingsplan "Kern Ewijk" vastgesteld.
Uitspraak
200405174/1.
Datum uitspraak: 16 maart 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2003 heeft de gemeenteraad van Beuningen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2003, het bestemmingsplan "Kern Ewijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 mei 2004, no. RE2003.115666, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 14 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 augustus 2004 heeft verweerder medegedeeld dat het beroepschrift geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2005, waar appellant in persoon en vertegenwoordigd door W.C.B. Ariens, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ir. P.S. Rijzebol en P.G.A.L. Evers, beiden ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Beuningen, vertegenwoordigd door J.J.M. van der Zande, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.2. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" op zijn perceel aan de [locatie 1], kadastraal bekend onder sectie […], no. […].
Hij is van mening dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om een woning met beperkte opslagruimte op het perceel te bouwen. In dit verband voert hij aan dat een woning ter plaatse de openheid in het landschap niet frustreert. Tevens beroept hij zich op het gelijkheidsbeginsel.
Het bestreden besluit
2.3. Verweerder deelt het standpunt van de gemeenteraad.
Hij heeft het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden" op het perceel aan de [locatie 1], kadastraal bekend onder sectie […], no. […], niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft hieraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.4. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1. Het plan voorziet in de actualisering van de juridisch-planologische regeling voor de kern Ewijk.
2.4.2. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat bebouwing op het perceel van appellant leidt tot aantasting van het karakter van het gebied. Bebouwing zal immers naar zijn mening het streven naar openheid in het landschap ter plaatse frustreren. Het toestaan van een woning op het perceel zal bovendien precedentwerking tot gevolg hebben, zodat ook andere nieuwe woningen in de omgeving toegestaan moeten worden.
Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel stelt de gemeenteraad zich op het standpunt dat de situatie op het perceel van appellant niet vergelijkbaar is met de situatie op het perceel ten oosten daarvan aan de [locatie 2].
2.4.3. Het perceel van appellant is bestemd als "Agrarische doeleinden".
Niet in geding is dat het plan niet voorziet in een mogelijkheid om op het perceel van appellant een woning te bouwen.
2.4.4. Het perceel van appellant en de bebouwing ten oosten daarvan aan de [locatie] te [plaats], grenzen aan het buitengebied. De bebouwing aan de [locatie 2] is de laatste bebouwing voor de grens van het buitengebied.
Niet in geschil is dat het landschap in de omgeving van het perceel van appellant zich kenmerkt door openheid.
Het oordeel van de Afdeling
2.5. In geschil is de vraag of een woning op het perceel van appellant de openheid frustreert, daarbij in aanmerking nemende dat op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] onlangs een nieuwe woning is gebouwd.
2.5.1. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen instemmen met het standpunt van de gemeenteraad dat bebouwing op het perceel van appellant de bestaande openheid aantast, nu ter plaatse nog geen bebouwing is opgericht. Het argument van appellant dat een woning op zijn perceel zorgt voor een goede afronding van de bebouwing in de omgeving, maakt dit oordeel niet anders.
2.5.2. Ten aanzien van de door appellant gemaakte vergelijking met de toegestane uitbreiding van de bebouwing op het naast zijn perceel gelegen perceel [locatie 2], overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden in zoverre niet heeft kunnen instemmen met het plan.
Zij neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Op het naastgelegen perceel was al jaren bebouwing aanwezig. Er waren drie bedrijven gevestigd en twee woningen. De drie bedrijven, een installatiebedrijf, een fietsenhandel en een speelgoeddetaillist hadden behoefte aan uitbreiding en om daarin te voorzien is het bouwvlak in de richting van het perceel van appellant vergroot. De woning ter plaatse van het nieuw gebouwde installatiebedrijf is gesloopt. Direct grenzend aan het installatiebedrijf zal, ter vervanging van de gesloopte woning, een nieuwe woning worden gebouwd. De losse bebouwing die ten noorden van de geplande woning staat, zal worden gesloopt.
Op het perceel van appellant is geen bebouwing aanwezig. Gelet hierop is de situatie op het perceel van appellant een andere dan die op het naastgelegen perceel.
Het beroep van appellant faalt dan ook in zoverre.
2.5.3. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.5.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2005
12-449.